Gouden loof

Deel deze pagina

Haren, een van de 19 Brusselse gemeenten, was lang een dorp in de stad. Vóór 1921 was het écht een dorp, onafhankelijk van de hoofdstad. Ook na 1921 bleef het nog lange tijd dorps en landelijk. Toch was het wereldberoemd, door het lekkere witloof dat er werd geteeld. Harense witloofboeren exporteerden hun witte goud naar zowat overal.

Harense witloofboeren, via http://haren.blogs.sudinfo.be/De grondwitloofteelt was nochtans niet eenvoudig. Eerst moesten er wortels worden gekweekt, die vervolgens in lagen moesten worden gelegd. En die lagen moesten een constante temperatuur hebben van 21 graden. In de winter. Want die temperatuur bepaalde de smaak, net zoals de kwaliteit van de grond. Geen zuiver zand, geen pure leem, wel zandleem was ideaal. Witloofkweek met thermosifon, via http://haren.blogs.sudinfo.be/
De Belgische zandleemstreek is uitgestrekt, veel groter dan Haren alleen. Dus moet er nog wat anders zijn geweest dat de zoete smaak van het Harense loof verklaarde. Het dorp ligt in de Zennevallei, net op de waterscheidingslijn tussen de valleien van de Zenne en de Woluwe. De ligging op de heuvelgrens zorgt voor löss in de bodem, een licht sediment van zanderige klei dat werd afgezet tijdens de laatste ijstijd.  En de ligging op de waterscheidingslijn zorgt voor een waterrijke ondergrond met veel bronnen en (soms verdwenen) beken: de Harenberg, de Steenbeek, de Nieuwengracht, de Hollebeek en de Leybeek. Het moet die unieke combinatie zijn van zand, leem, löss en water die het Harens witloof tot goud maakte.

Boerinnen gaan met witloof en eieren naar de markt. | Collectie Pieter Cnops, AMVB (Archief en Museum voor het Vlaams Leven te Brussel)De export liep langs twee circuits. Het eerste was kort. Met een deel van het loof, dat in het witloofkot zorgvuldig was gekuist en verpakt, trokken de boeren naar de vroegmarkt op de Brusselse Grote Markt. Klokslag om vier uur ’s ochtends mochten ze daar naar hun vaste plek. Tot die tijd moesten ze in alle stilte wachten in de omliggende straatjes. Vaak waren ze al van twee uur op. Want de boeren ontbeten eerst, dan het paard dat vervolgens nog moest worden bespannen en dan was er de tocht naar de stad. Op de vroegmarkt verkochten ze het witloof aan restaurateurs, personeel van herenhuizen en gewone mensen.

Het tweede circuit was langer. Sinds het interbellum gingen in Haren witloofmarchands rond bij de boeren. Ze waren op zoek naar de beste koop: mooi loof tegen een goeie prijs. De boeren zetten een briefje voor het raam hoeveel lagen ze wanneer zouden 'langen'. Of ze schreven het op het bord bij café Ons Huis. De marchands wisten dan waar ze wanneer konden langsgaan. Ter plaatse beslisten ze of ze het loof wilden en meegingen in het opbod, en waarnaar ze het zouden verzenden. Gewoon loof ging naar Belgische supermarkten. ‘Witloof spécial’ was voor het buitenland: voor Nederland of Zwitserland, voor Frankrijk, of, na de Tweede Wereldoorlog, voor Amerika. Voor Amerika kwam alleen het beste loof in aanmerking: het moest immers een wekenlange bootreis doorstaan. Als de koop op het veld beklonken raakte, stuurde de marchand kuisers en inpakkers. Als de boer daar zelf voor zorgde, kreeg hij meer voor zijn loof.

Vrouwen kuisen het witloof in het witloofkot. | Collectie Yvonne De Pauw

Vandaag wordt in Haren nog steeds grondwitloof geteeld, maar op veel kleinere schaal. Je kan er wel nog overal sporen van de hoogdagen herkennen. Je ontdekt zonder moeite waar vroeger een witloofboer woonde: in een huis met links of rechts van de voordeur een grote poort. Langs die poort kon de boerenkar binnen. En achter de ‘garage’ was plaats voor het witloofkot. Daar werd het loof gekuist en verpakt en ondertussen werd het leven besproken. 


Leestips