Italiaanse ijsventers in Brusselse straten

Deel deze pagina

Orazio Coccoza met zijn eerste ijskar, 1906 | Collectie Cocozza In 1902 vertrok Orazio Cocozza uit de buurt van Frosinone, een stadje op 70 kilometer ten zuidoosten van Rome. Italië verkeerde in een economische crisis. Het was moeilijk overleven. Samen met zijn vrouw wilde hij een nieuw leven beginnen in de Verenigde Staten. Niet eens halverwege de reis, in Groot-Brittannië, beviel zijn vrouw van een zoontje, Pierre. De kleine familie besliste om niet verder te reizen, maar terug te keren naar België. Brussel was hen op doorreis best meegevallen. Ze vestigden zich in Etterbeek en Orazio begon met het maken van roomijs, een Italiaanse specialiteit. Hij verkocht het ijs in de Brusselse straten, met een mooie houten ijskar.

De Italianen vonden het ijsmaken niet uit. In de zestiende eeuw werd op verschillende plaatsen tegelijkertijd geëxperimenteerd met koude mengsels op basis van melk of room en met fruitdranken die werden gekoeld met brokken ijs. ‘Sharbat’ noemden ze dat in het Midden-Oosten, hier en elders werd dat ‘sorbet’. Vanaf de tweede helft van de 17de eeuw verschenen er ijsrecepten in kookboeken. Tegelijk werd nog vele decennia lang duchtig geëxperimenteerd met smaken en vriestechnieken. IJs mocht geen klomp zijn, het moest smeuïg blijven. Sorbetières, eerst van hout en later van metaal, lieten toe om het ijsmengsel al roerend te bevriezen. IJs bleef duur tot het midden van de 19de eeuw, omdat suiker duur was én omdat het productieproces zo arbeidsintensief was.

De Italianen waren wél bij de eerste ijsventers. In hun thuisland verkochten ze huisgemaakt ijs op straat, anders dan in de meeste andere Europese landen waar ijs werd geserveerd op restaurant of in cafés. Toen het economisch moeilijk ging in Italië, vanaf het einde van de 19de eeuw, en veel Italianen vertrokken, namen velen hun ijsrecepten en verkoopstechnieken mee. Ook Orazio lokte klanten met een mooi ‘Che un poco!’ – ‘Probeer er eentje’. Die klanten kregen dan een klein glaasje met een bolletje ijs. Na de consumptie van het ijs, werd het glaasje even omgespoeld en gebruikt voor de volgende klant. Dat was niet erg hygiënisch. Stadsbesturen – ook het Brusselse – verboden het. Gelukkig was er snel een alternatief. In 1904, op de wereldtentoonstelling in Saint Louis, viel een ijsjesverkoper zonder glaasjes. In het kraam naast hem bakte een Syriër dunne wafeltjes. Misschien kon hij zijn wafeltjes wel oprollen tot een trechter zodat zijn buurman daar ijs in kon scheppen? De uitvinding verspreidde zich snel over de Verenigde Staten én Europa. In Brussel specialiseerde bijvoorbeeld koekjesfabriek Victoria uit Koekelberg zich in ijshoorntjes.

Ondertussen maakte Orazio naam. De zaak bleef in de familie.Voor café Le Cornet genieten enkele vrouwen van een schepijsje (Tilmontstraat - Jette), tussen 1950-1965. | Collectie Renée Stoefs, Erfgoedbank Jette In 1966 opende de kleinzoon van Orazio het eerste ijssalon in Schaarbeek aan de Madeliefjesstraat. In 1997 openden diens kinderen een nieuw salon aan de Azalealaan 8. Daar kan je nog steeds terecht voor heerlijk ijs.
En hij was voorbeeld voor veel andere venters: er waren weinig Brusselse straten waar je in de zomer geen ijsje kon kopen. 

Ondertussen zin gekregen in een ijsje, dan kan je natuurlijk naar ijssalon Cocozza of naar enkele andere Brusselse ijsadresjes

Leestips

Zelf op zoek? 

Het Archief van de Stad Brussel heeft een interessant fonds over ijsventers. La Fonderie beheert de archieven van Victoria.