Pessah

Deel deze pagina

De joodse gemeenschap viert het Paasfeest of Pessah © Isabelle Geeraerts Het verhaal van Pessah wordt verteld in de Torah, het voornaamste heilige boek voor de joodse gemeenschap. De Torah doet het verhaal over hoe God de Egyptenaren strafte voor de onderdrukking van de joden met tien plagen. Na de tiende plaag, waarbij alle niet-joodse eerstgeborenen stierven, mochten de joden uiteindelijk Egypte verlaten. Het vertrek moest zo plots en snel dat het brooddeeg niet verder kon rijzen. Pessah of Pesach, wat letterlijk betekent ‘overgeslaan’ (omdat de tiende plaag de joden niet trof), wordt daarom ook het feest van de ongedesemde broden genoemd.

Pessah duurt acht dagen en valt ieder jaar op een ander moment. Want de joodse kalender is een maankalender, en telt dus met 28 dagen per maand. Het feest begint telkens op de vijftiende dag van de eerste maand, Nisan, en valt steeds in de lente. Gedurende acht dagen mogen gelovige joden geen gist of zuurdesem eten. Alles in huis wat gist bevat, moet van tevoren het huis uit, en alles wat met gist in aanraking is geweest moet worden schoongemaakt. De eerste twee dagen wordt de sedermaaltijd geserveerd, een symbolisch maal waarbij ieder ingrediënt verwijst naar de onderdrukking en de uittocht. De kinderen krijgen het verhaal van de uittocht te horen.
Pessah of Pesach gaat over familie, over vrijheid, over een nieuw begin.