Abel Mansia groeide op in Kinshasa, DR Congo. Zijn papa stierf jong dus hij kwam onder de vleugels van zijn oom terecht. Die oom was schrijnwerker en deed alles met de hand. Geld om te studeren was er niet, dus leerde Abel Mansia op zeventienjarige leeftijd het ambacht van hout bewerken. De liefde voor het hout ging nooit meer weg.
“Het gaat me om het fysieke. Dit grenst voor mij ook aan het spirituele. Het hout bewerken, kijken naar de richting in het hout, nadenken over hoe je dat brute hout het leven kan geven. Want je geeft leven aan iets. Machines kunnen daar eventueel bij helpen, maar dat manuele aspect moet zeker blijven, voor altijd.”
Abel komt uit een lange lijn van houtbewerkers, zijn voorouders waren artisanale vaklui en schrijnwerkers in het dorp. Het bloed kruipt waar het niet gaan kan, daar verandert een verhuis van het Congolese platteland naar een miljoenenstad als Kinshasa niets aan.
Abel leerde de stiel in de volkswijk Lemba. “Daar heb ik hout leren bewerken met de hand. We hadden geen machines. Daar heb ik het geleerd door kleine artisanale dingen te maken: stoelen, tafels, deuren. Schaven met de hand, gaten maken met de hand, schoonvegen met de hand. We transporteerden het hout op onze schouders, we zochten dat kilometers ver om tot bij het atelier te komen. De foto die je daar ziet, dat is mijn nonkel François, Makwata François. Het atelier was op zijn perceel, bij zijn huis in 1987. Daar zie je hoe we werkten. Ik was toen twintig jaar.”
Wat er me er zo in aantrekt is dat je altijd in contact bent met de mensen.
Abel is nog steeds verliefd op zijn vak, die liefde stopte niet toen hij naar België verhuisde in 1995. Hij houdt van het fysieke aspect van het werk en de opperste concentratie die het vereist. Abel zelf is ook gek op het schaven. Het letten op de vezels, de richting van de lijnen in het hout. Het ruwe hout helemaal glad maken, de geur en het zien van het schaafsel. De afwerking met een varlope, een zware schaaf van 70 cm lang, alles met de hand.
“Wat er me er zo in aantrekt is dat je altijd in contact bent met de mensen. Sociaal gezien, is het echt een goed vakmanschap.”
Abel legt uit dat in de dorpen vroeger een schrijnwerker zoals een edele hier bij ons was, iemand met een erg belangrijke rol. Hij stond ten dienste van de hele gemeenschap. Wanneer er iemand stierf in het dorp, was hij de eerste die op de hoogte werd gebracht. Want het eerste wat nodig was, was een kist. Hij was dus ook degene die mensen goed kon inwikkelen.
Hij was degene die de dood verzorgde. Dat is waarom hij een te respecteren mens is. Soms was er maar één timmerman om de vijftig kilometer die wist hoe je dat kisten moest maken. Dus degene die dit werk kende, werd op de schouders gedragen. En dat waren niet veel mensen want het vergt een speciale techniek en is zwaar. Je moet er de passie en de concentratie voor hebben, anders zou je het niet doen.
Abel vertelt dat de traditionele manier om zaken door te geven mondeling was. Er werd in het dorp niet zomaar beslist wie het moest leren, men keek eerst goed welk kind snel van inzicht was. Welk kind was handig en geïnteresseerd? Men pikte er dan dat nieuwsgierig kind uit. Men keek ook naar zijn intellectuele capaciteiten en zijn fysiek. Die eigenschappen waren belangrijk vooraleer men je inwijdde.
Abel droomt ervan zijn ambacht door te geven aan jongeren. Hij geeft workshops, dikwijls in samenwerking met Kuumba vzw in de Matongewijk in Elsene. Het liefst zou hij één keer per week les houtbewerking geven, gekoppeld aan huiswerkklassen. Om de hangjongeren van straat te krijgen, om hen hun handen te leren gebruiken, om hen weer een gevoel van eigenwaarde te geven. Dat ze voelen dat ze met hun hoofd en handen iets moois kunnen maken. Maar voorlopig blijft het dus bij ad hoc workshops want geld om een ruimte te huren is er niet.
Zijn betrokkenheid met jongeren en de wens om zijn ambacht toekomst te geven, beperkt zich niet tot Brussel. Sinds 2012 leidt Abel ook jongeren op in Congo, op aanraden van zijn baas toen ging hij terug naar de bron.
Er is veel hout voorhanden in Congo, er is dikwijls geen elektriciteit, maar dat is niet nodig voor zijn ambacht. En de jongeren hebben nood aan een opleiding, de Congolezen aan goed opgeleide vakmensen. Abel geeft dus ook daar jongeren terug hoop. Hij is overtuigd dat door de jongeren op te leiden emigratiewordt tegengegaan en hen tegelijk helpt om uit de armoede te geraken, autonoom te worden en hen een bepaalde zekerheid geeft. Ze zien dat hij niet heeft gestudeerd en door zijn vakmanschap toch een leven kon opbouwen.
Abel gaat nog een stapje verder en richt zich in Congo speciaal naar mensen met een fysieke beperking, doven en weeskinderen, zij die verworpen worden door de maatschappij. Daarom richtte hij in 2012 het project NTO, ‘de bron’, op. De bron van zijn ambacht ligt immers in Congo. Gemakkelijk was en is het niet, het is een weg van vallen en opstaan.
Abel rekende op de lokale mensen, politici, scholen en ziekenhuizen om hout te geven om hun gebouw te renoveren. Ook zij verdienen bijna niets in Congo, dus het blijft erg moeilijk. Maar Abel geeft niet snel op. Zijn overtuiging dat duurzame ontwikkeling voor jongeren in zijn moederland mogelijk is, drijft hem verder.
Duurzaamheid, sociale betrokkenheid en ambachten gaan hand in hand.
“In Congo heeft men nood aan degelijk vakwerk, degelijke vaklui. Het is daarom dat ze nu in rondjes draaien. Men heeft geen metsers, geen timmerlui, … meer. Er is geen overlevering meer van ambachten. Zelfs in de dorpen niet. Er is daar geen pottenbakken meer. Er is een rurale exodus omdat er geen wegen zijn. Als je iets maakt, krijg je het niet verkocht. Dus nu laten ze alles achter. Ze gaan naar de stad. Om wat te doen? Stelen, bedelen, … Er zijn dus geen jongeren meer aan wie de ouderen het kunnen doorgeven, ze zijn allemaal vertrokken naar de stad. Dus wat zie je nu in de dorpen? In plaats van artisanaal dingen te maken zoals de kookpot ‘kinzu’, uit aarde gemaakt, om eten te bereiden, is dat door plastieken potten en bekers vervangen. In de dorpen! Emmers in plastiek, alles in plastiek. En dat vernietigt de grond. Want als het kapot is, gooit men het gewoon weg, op de grond. En dus is de aarde niet meer vruchtbaar want ze ligt vol met plastieken zakjes. En dat is vergif. Men vergiftigt de aarde. Dus het ambacht is ook echt heel belangrijk voor ons om ecologisch te zijn, voor ons dagelijks goed.”
Abel zijn grootste uitdaging en droom is dat de mensen die zijn opengebloeid dankzij de traditionele kennis, zelf artisanale ateliers geven. Dat is zijn strijd. Dat Congolese jongeren zich terug verbonden voelen met hun wortels. Daarom leert hij hen ook in hun moedertaal de verschillende houtsoorten kennen.
Abel toont dat er traditioneel vier soorten hout zijn waar ambachtslui mee werken bij de Bakongo: zwart hout (wenge), kambalahout dat donkerbruin is, lifaki dat helder geel is en ntola.
Ook hier in België is er die link met Congo. Zijn vzw heet hier Bawasa, naar de naam van zijn overovergrootmoeder in het Kikongo, ‘Je hebt het gedaan’ betekent het letterlijk. Zoals een leraar die iets heeft overgedragen.”
In 2019 kreeg Abel subsidies voor zijn project in het kader van “Hoe maak u het? Ambachten in Brussel".