‘Carabouya! Carabouya! Bolle vi de valling, bolle vi den oest. Alleman moo leive. Wit en zwet!’ Denk er een luide stem bij en een Congolese jonge man met - op warme zomerdagen - bloot bovenlijf, strooien rok en een ketting van schelpen en je hebt een typisch Brussels beeld uit vervlogen tijden.
De carabouyaverkopers zie je in Brussel niet meer, maar carabouya bestaat nog steeds. Het is harde, zwarte anijssnoep die de verkoper met een hamertje van een groot blok kapt en per gewicht in een witte papieren puntzak verkoopt. En hoe exotisch de naam ook klinkt, de snoep is zo Brussels als wat. Het was suikerbakker Vos, die sinds 1910 een winkel met atelier had aan de Vlaamsesteenweg 143, die de verkopers voorzag van hun waren.
Over de herkomst van het recept bestaat onduidelijkheid. Volgens sommigen was ook dat Brussels en smolt Vos restjes andere snoep, voegde hij er anijs aan toe en liet hij dat mengsel koken tot het zwart werd. Anderen suggereren dat het recept wél Congolees was en dat het Simon Lisasi was die het voorlegde aan Vos. Lisasi was in 1894 geboren in Ubangi, Congo en had er in de Belgische schoolkolonie in Boma gestudeerd. Vermoedelijk stuurden de missionarissen hem rond 1910 naar België om er verder te studeren. Simon vestigde zich net als een aantal andere jonge Congolezen in de Brusselse Sint-Gorikswijk. Simon wilde echter liever zaken doen dan studeren. Hij stapte op een mooie dag binnen in de winkel van Vos en stelde hem voor te gaan leuren met de zwarte snoep.
De kraam met de roepende Congolees en zijn zwarte snoep had meteen veel succes op de Brusselse markten. Zoveel zelfs, dat Lisasi andere Congolese jongens uit de wijk overtuigde om mee te verkopen. De Eerste Wereldoorlog onderbrak tijdelijk de carabouya-handel want de meeste Brusselse Congolezen vochten mee in het Belgische leger. Na de oorlog hervatten ze hun handel. De kleinzoon van Vos herinnert zich dat er zich op een bepaald ogenblik 140 Congolese carabouya-verkopers kwamen bevoorraden aan de Vlaamsesteenweg. Ze verkochten niet alleen in Brussel, ook in de andere grote steden. In 1936 hield Vos ermee op. Met de winst van de carabouya-verkoop kon hij twee auto’s kopen, waarvan één 'décapotable'. De volgende generatie deed verder, maar de succesjaren van de carabouya waren voorbij. Vanaf de jaren zestig waren er geen verkopers meer in Brussel.
Wil je het zwarte snoepje toch eens proeven? Op de markten van Doornik, Moeskroen en enkele andere Waalse steden vind je nog steeds een carabouya-verkoper, Daniel Siku. Hij maakt de carabouya in zijn atelier in … Schaarbeek!
Leestips
- M. Duprez, ‘Un confiseur de la Rue de Flandre inventa un jour le carabouya’, op: lesoir.be
- G. Brosens, Congo aan den Yser. De 32 Congolese soldaten van het Belgisch leger in de Eerste Wereldoorlog, Antwerpen, 2013.