Carabouya! Bolle vi de valling! Bolle vi den hoest! Herinnert iemand zich nog de Afrikaanse straatventers die zwarte anijssnoep per puntzak verkochten? Maar niets zo Brussels als dit snoepje met een exotische naam.
Bijna een eeuw geleden, in 1926, opende Georges Cuvelier een frituur aan de Lemonnierlaan. Hij had toen vast niet gedacht dat zijn zaak een sterrenrestaurant zou worden.
Gouden loof of witloof? In Haren waren de ‘chicons’ decennialang het witte goud. Haren was een stukje platteland dat stad werd, maar het witloof bleef, minstens in de herinnering.
Mabru, de Brusselse vroegmarkt - de grootste van België - heeft zijn onderkomen in enorme hallen in Schaarbeek. Maar nog niet zo heel lang geleden was het elke ochtend vroegmarkt op de Grote Markt.
Sinds de zestiende eeuw werd in Brussel serviesgoed in faience vervaardigd. Vanaf de achttiende eeuw werden de faience kannen zeer populair om (Brussels!) bier te schenken.
Eigenlijk vertrok Orazio Cocozza vanuit Italië naar de Verenigde Staten om daar zijn geluk te beproeven. Tussenstop Brussel had echter ook wel wat. Zo werd Orazio een van de eerste ijsventers in de stad.
Jef is er niet meer, zijn karakollenkraam nog wel. Want Brussel en de karakollen, dat is een oude liefde. De Brusselaars konden karakollen al in de zestiende eeuw smaken.
Van januari tot september is er altijd wel ergens in Brussel een gemeenschap die het begin van de lente viert. Er wordt gebeden, geofferd of gedanst voor een goede oogst. Lekker eten hoort er steevast bij.